Afgelopen weekend vierde de geloofsgemeenschap rond het Dominicanenklooster Zwolle haar 50-jarig bestaan. Oud-dominicaan Jan Groot krijgt er al sinds 1982 geregeld het woord. Hij bedankte daarvoor met een kleine meditatie over de kern van prediken.

door Jan Groot
Lees hier de teksten van de liturgie van het gouden feest in Zwolle.
In een Dominicanenkerk wordt vanouds veel zorg aan de verkondiging besteed. De naam ‘predikbroeders’ verplicht! De bestaansgrond van de orde is de prediking van de waarheid, in gesproken woord en geschrift, in genadevol samenleven met elkaar en met anderen.
De afgelopen vijftig jaar is er in onze kerk veel liefde en energie gestoken in het preken. Belangrijk daarbij is het besef dat het altijd uiteindelijk de concrete vierende gemeenschap is, die mij als predikant het woord geeft. Al vanaf 1982 preek ik in onze kerk en heb zelf dus talloze malen het woord gekregen. Ik ben heel dankbaar voor al die keren.
Trouwe lezers van het parochiemagazine Presenteerblad weten dat ik vaak een gedicht aandraag en dat wat toelicht. Dit gedicht van Gabriël Smit werd ook gebruikt door Bert Wulffelé, een ware predikbroeder, op 8 december 2011 plotseling overleden. Hij presenteerde dit gedicht bij zijn 50-jarig professiefeest in 2009.
*
Woorden groeien mee, met de jaren
worden ze zwaarder, ze raken
bemanteld met onderzees gewas,
mosselen, een stuk van een wrak,
wieren ijl als mensenhaar,
onrustige planthanden, verraad
van bovenglans, verdronken land,
algen dralend boven zwart zand.
Daarom moet ik ze altijd vertalen,
loswrikken, ophalen, in ander water
overdoen, uitspoelen, afkrabben
en afwachten wat in mijn handen
achterblijft: een bloem, een geraamte,
een onderaards antwoord van aarde,
een laatst geglinster, een begin van brand,
een glimp onderbelicht vaderland.
*
Gabriël Smit (1910-1981) Uit: Op mijn woord (1968)
*
Mij raakt hierin vooral het besef dat woorden mettertijd onder water terechtkomen en dan sterk verweerd, belast en beladen raken. Ik herken ook het tweede couplet: het haast ambachtelijk werk dat altijd weer gedaan moet worden voor de verkondiging.
De woorden en verhalen van de Bijbel, maar evenzeer de kernwoorden van de geloofsbelijdenis en van het kerkelijk spreken, ze moeten worden vertaald, losgewrikt, boven water gehaald, ontdaan van allerlei aangroei, en dan … wachten op wat er in mijn open handen achterblijft aan betekenis.
En dan, daarna het evenzeer ambachtelijke: nieuwe woorden zoeken, gezegd zien te krijgen waarin die opgedolven, geopenbaarde betekenis mensen van vandaag kan raken.
En dan daarna nog het avontuur van de prediking in de kring van de vierende gemeenschap: zal ik (mijn) gehoor vinden? Ik hoop voor Zwolle en het Rectoraat dat de fakkel van de dominicaanse verkondiging nog lang onder ons zal branden.
Jan Groot